Gewijd of herwijd 19 Mei 1452. Het altaar met zijn vleugeldeuren heb ik hiervoor, en ook elders, reeds beschreven. 1) Wat de plaats van hetzelfde betreft, het lag niet in den Zuider choor-beuk, zooals Dr Smits meent. 2) De grafsteenen toch van Deken Martinus Moerman, overleden in 1545 en begraven "juxta altare Sancti Rumoldi." 3) alsmede die van Meester Henricus Loeckeman(s), den 31 Mei 1559 overleden en als beneficiaat óók bij het St Rumoldus-altaar ter aarde besteld, 4) lagen begin 19e eeuw, nog beide vóór de door mij hier bedoelde kolom, in de nabijheid dus der stadskomme. Verder wijst het manuscript in de Bourgondische Bibliotheek deze door mij bedoelde plaats voor het Rumoldus-altaar, duidelijk aan. | 334 |
Noten | |
1. | Taxandria. XVII, bldz. 169. |
2. | Op. cit. bldz. 236. |
3. | Obituarium, achterin, tweede gedeelte, eind Mei. |
4. | Obituarium, 31 Maart. |
35. Remigius, Rombout, Cunera en Adrianus. 1452. Korenkopers. | 373 |
Eerste altaar van acht-altaren bij de eerste kolommenrij in het schip der kerk langs de Paradeplaats, boven beginnende. Het altaar van Rumoldus en van Cunera diende voor het gild der graankoopers, en bezat aanvankelijk een beneficie van twee Missen, waarbij later nog twee beneficiën gevoegd zijn. | 196 |
10. Aan den eersten pilaar van den Zuider-zijbeuk, in de omgeving van de stadskomme, bevond zich het altaar van den H. Rumoldus (Rombout), den patroonheilige der korenkoopers en van de H. Cunera. In 1476 moest iedere aspirant-meester bij de korenkoopers als „incomgeld” aan het Sint Rombouts-altaar een ouden grooten geven en een pond was; ook de meesterszoon was tot dezelfde prestatie verplicht.1 In 1509 ontving het altaar bij verkoop van iedere „thien hoet” koren een halven sester. Ook de fabriek van „Onser Liever Vrouwen ende Sint Jans Evangelisten kerken” kreeg eenzelfde bedrag.2 | 243 |
Noten | |
1. | B. 81, art. 1 en 4. |
2. | Mosmans, Sint Janskerk, blz. 334; Mosmans, Korenkoopersgilde, blz. 196, e.v. |
In de meimaand trekken velen naar Maria in de Bossche Sint-Janskerk. Anderen gaan op bedevaart naar Kevelaer. In de middeleeuwen trokken vele Bosschenaren ook naar Mechelen, waar Rombout vereerd werd. Rombout (ook: Rumoldus) was een Ierse monnik die in de achtste eeuw zijn missioneringswerk in het Brabantse verrichtte. Niet iedereen was daar kennelijk op gesteld en in 775 werd hij in Mechelen gedood. Toch is in deze stad zijn verering begonnen! Na zijn dood werd Rombout in Mechelen begraven en zijn graf werd een pelgrimsoord. Hij werd de patroon van Mechelen en zijn stoffelijk overschot werd in een reliekschrijn bewaard. Rombout heeft diverse reliekschrijnen gekend. De 14-eeuwse schrijn werd in 1578 geroofd. De volgende schrijn (uit 1631) werd in 1794 bij de komst van de Fransen omgesmolten. In 1825 kteeg Rombout opnieuw een schrijn waarin zijn stoffelijke overschot werd geplaatst. Maar ook vóór de onlusten uit de 16e eeuw waren de stoffelijke resten niet van gevaar ontbloot. In 1268 belegerde de bisschop vasn Luik de stad Mechelen. Het stadsbestuur vroeg hulp aan het Bossche stadsbestuur en dit stuurde haar schutterij en ruiters. De kanunniken van Sint-Rombout waren intussen de stad heimelijk ontvlucht met de reliekschrijn van hun heilige en hadden een toevlucht gevonden in het kasteel van Steenokkerzeel. De te hulp geroepen Bosschenaren waren bij Mechelen aangekomen. Of zij er daadwerkelijk gevochten hebben? De ene kroniekschrijver vertelt dat er onderhandeld werd; een ander dat de Bosschenaren Mechelen ontzet hebben. Over één ding is men het wel eens: uit dankbaarheid boden de Mechelaren de relieken van hun bisschop Rombout aan de Bosschenaren ten geschenke aan. Dezen vonden dat een te groot cadeau, en zij weigerden het te aanvaarden. Gezamelijk kwam men tot een andere oplossing om de dankbaarheid te tonen: „Doen wert overgedragen, dat tot alle jaeren op die kermisdach van Mechlen die van Den Bosch die daere tegenwoordig syn sullen, die mit sinte Rombout lichaem altoes selver om dragen sullen en dan hoochlick getracteert sullen werden mit wyn en mit coste.” In 1280 blijkt dat onze (romaanse) Sint-Jan een altaar heeft, dat toegewijd is aan Rombout. De contacten bleken nog vers. De verleende eervolle taak bleven de Bosschenaren vanaf de dertiende eeuw uitoefenen; drie eeuwen lang trok een deputatie jaarlijks naar Mechelen om op de eerste zondag in juli aan de grote processie deel te nemen. In 1565 (anderen spreken over 1541) gebeurde dat voor de laatste keer; kennelijk waren de onlusten tijdens de Opstand zover gevorderd dat het niet meer verantwoord bleek zuidwaarts te trekken. In 1935, bij de viering van het 750-jarig bestaan van onze stad, werd de belangstelling voor het eigen verleden aangewakkerd. En men herinnerde zich Rombout... Op de eerste zondag in juli van dat jaar trok in Mechelen een delegatie Bosschenaren mee in de processie. Zij liepen ter weerszijden van de reliekschrijn van Rombout, op de ereplaats. Deze deputatie stond onder leiding van het stadsbestuur en de Broederschap van Onze Lieve Vrouw. Overeenkomstig de middeleeuwse traditie werden de Bosschenaren na de processie officieel op het stadhuis ontvangen door burgemeester en schepenen. Het is echter bij die ene keer gebleven... Of trekken er over zes weken toch weer Bosschenaren naar Mechelen, naar Rombout? |
1910 |
Jan MosmansAltaar en altaargoed van het korenkoopersgilde te 's-HertogenboschTaxandria 17 (1910) 169-182 |
|
1993 |
Henny MolhuysenVerhalen en legenden : RomboutBrabants Dagblad vrijdag 21 mei 1993 |
1622 |
Kapittel 6. Toelaag aan het gilde der korenkoopers, voor het maken van hun nieuw altaar in St. Janskerk.
R.A. van Zuijlen, Inventaris der Archieven van de Stad
|
J.H. van Heurn, Beschrijving der Stad 's-Hertogenbosch (2022) 132
J.C.A. Hezenmans, De St. Jans-kerk te 's Hertogenbosch (1866) 47
Jan Mosmans, 'Altaar en Altaargoed van het Korenkoopersgilde te 's-Hertogenbsoch' in: Taxandria (1910) 169-182